De grondhouding

Ontwikkeling van een cultuur van hoop

Als we individueel met een persoon companionship willen ontwikkelen, heeft dat eigenlijk alleen echt zin als we er ook voor zorgen dat de omgeving waar de persoon in leeft een sfeer uitademt die ook gericht is op de uitgangspunten van gentle teaching en de psychologie van wederzijdse afhankelijkheid. Dat betekent dat de begeleider de essentie van gentle teaching in zijn dagelijkse werkhouding integreert.

 

De cultuur die we willen creëren noemen we een cultuur van hoop, omdat het er ook daadwerkelijk om gaat dat we hoop hebben op een goede ontwikkeling., Het ergste wat we een persoon aan kunnen doen is zeggen: ‘hij is altijd al zo geweest en hij zal wel niet meer veranderen ook’. Daarmee geven we de hoop op een verbetering van de levenskwaliteit van de persoon op. Wellicht is het moeilijk  om de situatie voor de persoon daadwerkelijk te verbeteren, maar een goed gezegde luidt: ‘nooit geschoten is altijd mis’.

 

Als je naar de gewenste basishouding kijkt, zal je zien dat veel bekend in de oren klinkt. Op veel plaatsen wordt al op een vergelijkbare manier gewerkt. Dat is natuurlijk een goede zaak, maar het kan nooit kwaad om nog eens kritisch te kijken of we nog aspecten verbeterd kunnen worden.

Waar gaat om bij de basishouding?

 

Persoonlijke betrokkenheid

Het is belangrijk dat voor de persoon voelbaar is dat je werkt vanuit persoonlijke betrokkenheid. Er zijn gedurende de dag veel contactmomenten, maar vaak hebben deze contacten voor de persoon een functioneel karakter. Hoewel je zelf het gevoel kan hebben dat je dit wel degelijk vanuit persoonlijke betrokkenheid doet, wil dat nog niet zeggen dat de persoon dit ook zo ervaart. Je moet het extra dik aanzetten om te zorgen dat de persoon de betrokkenheid ook daadwerkelijk ervaart.

 

Met sommige personen heb je spontaan een goede band en daar zal het niet moeilijk zijn om je betrokkenheid te laten zien. Met andere personen heb je misschien geen bijzondere band, en sommige personen vind je misschien gewoon niet zo leuk om mee om te gaan. Maar ook deze personen hebben er recht op dat je vanuit positieve persoonlijke betrokkenheid met hen omgaat. Het is dus zaak om te kijken hoe je ook voor deze personen  je persoonlijke betrokkenheid kan intensiveren en kan laten blijken in de interacties.

 

Vermijd conflicten

Dit klinkt voor de hand liggend, maar in de praktijk worden op veel groepen vele regels gehanteerd die allen tot kleine of grote conflicten met personen kunnen leiden. Er zijn drie soorten regels: de algemene huisregels die voor iedereen gelden, regels die in een individueel ondersteuningsplan voor een persoon zijn vastgesteld en regels die nergens zijn opgeschreven, maar die toch door begeleiders worden gehanteerd. Iedere regel is een potentieel conflictpunt, want als de persoon zich er niet aan houdt moet je hem hier op wijzen. Dit is voor de persoon niet prettig, maar voor jezelf ook niet.

 

In een cultuur van hoop proberen we het aantal regels tot een minimum te beperken. Belangrijke regels die nodig zijn hebben vooral te maken met veiligheid van de persoon zelf, van andere personen en van de begeleiders. En regels kunnen nodig zijn om ieder zoveel als mogelijk zijn eigen leven te laten leven zonder anderen in hun leven te belemmeren (bijv. afspraken over radio en tv).

 

Onder het kopje ‘vermijd conflicten’ past ook de slogan in gentle teaching ‘geef iemand wat hij vraagt om te kunnen geven wat hij nodig heeft’. Soms vraagt een persoon om iets en we geven het niet zonder daarvoor een erg overtuigende reden te hebben. Als een persoon goed vertrouwen in je heeft, zal hij dat wellicht niet erg vinden, maar personen die nog geen vertrouwensrelatie met begeleiders hebben ontwikkeld kunnen wellicht moeilijk met deze afwijzing omgaan. Het levert ze bovendien het gevoel op dat ze aan jou niets hebben. Geef de persoon daarom gewoon wat hij vraagt, tenzij je hele goede redenen hebt om het niet te doen. En als je het geeft, laat dan meteen merken dat je het fijn vindt om weer even contact te hebben. Daarmee leert de persoon dat jullie belangrijk voor elkaar zijn.

 

Sommige personen  willen de hele dag door koffie, sigaretten of aandacht. Vaak hebben we de neiging om dit te gaan beperken. Dit kan tot grote spanningen leiden en vaak is het een oorzaak van agressie. Vanuit gentle teaching gezien willen we ook bij dit soort zaken de persoon zoveel mogelijk geven waar hij om vraagt. Niet om van de agressie af te zijn, maar omdat iedere keer dat we geven wat de persoon wil, we de gelegenheid hebben om echt persoonlijk contact te maken. De dwangmatige vraag om koffie, sigaretten of aandacht (of andere zaken) is vaak niet meer dan het opvullen van een leegte in het bestaan. Deze leegte willen we opvullen met echte persoonlijke aandacht, maar dat kan alleen als we uit de strijd weten te blijven.

 

Gentle taalgebruik

Gepast taalgebruik is om meerdere redenen belangrijk. Ten eerste getuigt het natuurlijk van respect als we op een positieve manier praten over en met de personen. De tweede reden is dat het taalgebruik ons handelen in een bepaalde richting stuurt en het handelen goedkeurt. Als we bijvoorbeeld zeggen dat een persoon ongewenst gedrag vertoont, zet ons dat in de richting het gedrag te willen veranderen en kunnen we ons gelegitimeerd voelen het gedrag te willen afleren door het gebruik van straf.

 

Als we echter ook weten dat het gedrag een uiting van een vervelende emotie is en het onvermogen daar anders mee om te gaan, kunnen we begrip hebben voor het gedrag. Als we dan de onderliggende emoties benoemen in plaats van het gedrag, zullen we ons vanzelf meer richten op het ondersteunen om met deze emoties om te gaan.

 

Een derde reden is dat ons taalgebruik en onze emotie nauw met elkaar samenhangen. Over en weer kunnen ze elkaar beïnvloeden. We kunnen onze emoties beïnvloeden door bewust met ons taalgebruik om te gaan en door alleen in positieve termen te praten over de personen en over onszelf.

Voorbeelden van stigmatiserend taalgebruik zijn o.a.

  • Hij probeert ons uit
  • Hij is claimend
  • Hij speelt ons tegen elkaar uit
  • Hij probeert ons op de kast te krijgen
  • Hij zuigt me helemaal leeg
  • Hij kijkt hoever hij kan gaan

Opvallend bij het meeste negatieve of stigmatiserende taalgebruik is dat het volledig uitgaat van de positie van de begeleider en geen inzicht geeft in de problemen die een persoon misschien ervaart en die ten grondslag liggen aan wat hij doet.

Zie voor meer voorbeelden het thema taalgebruik

 

Bied hulp als dat wenselijk is

Gewoonlijk bieden we hulp aan een persoon bij dingen die hij echt niet kan en soms alleen als hij zich goed gedraagt. ( voorwaardelijk in plaats van onvoorwaardelijk). Het kan echter ook zinvol zijn om een persoon hulp te bieden bij zaken die hij misschien zelf wel kan, maar waar hij veel moeite mee heeft of waarbij hij weerstand ervaart . Niet om het uit handen te nemen of sneller te doen, maar omdat hulp bieden een van de belangrijkste manieren is om de persoon te leren dat je er onvoorwaardelijk voor hem bent. Als de relatie nog slecht of broos is, kan het daarom goed zijn om te helpen, ook al kan de persoon het zelf. Bij hulp bieden gaat het overigens niet alleen om praktische zaken en handelingen, maar ook om emotionele situaties waarbij de persoon ondersteuning kan gebruiken.

 

Bij hulp bieden is het belangrijk om de hulp niet alleen functioneel te bieden, maar om het nadrukkelijk te verbinden met je persoonlijke betrokkenheid en het stimuleren van wederkerigheid. Gedurende de dag zijn er bij de meeste personen talrijke momenten waarin ze je hulp kunnen gebruiken en die je dus kan benutten als leermomenten om companionship te ontwikkelen.

 

Geen gebruik maken van straf of sancties

In een cultuur van hoop maken we principieel geen gebruik van straf of sancties. Dat wil niet zeggen dat het nooit mag voorkomen dat we een persoon tegenhouden om te voorkomen dat hij anderen schaadt, of dat we hem uit de groep moeten halen om de anderen te beschermen. Als dit voorkomt, doen we het echter als laatste middel, en niet als straf.

 

Het is goed je te realiseren dat de persoon – vanuit zijn waarneming en levenservaringen – soms een bepaalde reactie van ons als straf ervaart, terwijl we het helemaal niet zo bedoelen. Extra reden dus om bewust te zijn van je handelen en  hoe dat door de persoon ervaren kan worden.

Er zijn verschillende goede redenen om geen straffen te gebruiken:

  • Straffen helpt niets. Om te beginnen doen we het pas nadat het gedrag heeft plaats gevonden. Bovendien lost straffen het feitelijk probleem niet op; namelijk het (emotionele) probleem dat de persoon ervaart en dat de aanleiding is voor het gedrag
  • Straffen leert in het meest gunstige geval de persoon wat hij niet mag doen, maar niet hoe hij op een andere manier met zijn problemen om zou kunnen gaan.
  • Door iemand te straffen leer je hem onbedoeld dat het toegestaan is om iemand te straffen als deze iets doet wat je niet bevalt.  De persoon kan dit zelf dus ook gaan doen als anderen iets doen dat hem niet bevalt.
  • Als je een persoon straft, maak je hem bang voor je. Dit verslechtert de relatie.
  • Als je een persoon straft in het bijzijn van anderen, kan dat stigmatiserend werken. Andere personen gaan dan ook extra letten op zijn gedrag en gaan hem ook straffen als ze zien dat hij ‘het weer doet’. Op deze manier raakt de persoon steeds geïsoleerder in de groep.

Vijf goede redenen om geen straffen (meer) te gebruiken. Een beter alternatief is om een goede relatie met de persoon te ontwikkelen waardoor je op een ondersteunende manier contact kan maken als je ziet of aanvoelt dat er voor de persoon problemen kunnen komen. Op die manier kan je voorkomen dat hij onzeker wordt en terugvalt op het gedrag dat je wilt voorkomen.

 

Vorm één gemeenschap

Companionship in de 1-op-1 relatie is belangrijk, maar het is ook belangrijk als het ingebed is in een veilige en zorgzame gemeenschap. Personen en begeleiders maken samen deel uit van deze gemeenschap.  Dit kan bevorderd worden door zoveel mogelijk samen met de personen te doen, en ze te betrekken bij wat je aan het doen bent; al is het maar door te zeggen wat je gaat doen of waar je naar toe gaat. Ook het stimuleren van onderlinge contacten en elkaar laten helpen (ook personen onderling) is belangrijk bij de vorming van de gemeenschap.

 

Als je binnenkomt aan het begin van de dienst begroet je niet alleen je collega’s, maar ook iedere persoon even op een persoonlijke manier, waardoor deze zich gezien voelt. Bij het verlaten van de dienst zeg je iedereen even gedag, ook de mensen die op hun kamer zitten.

 

Een bijzondere mogelijkheid voor het vormen van één gemeenschap is door samen in gesprek te zijn over wat er gedurende dag gebeurd is. Je zou personen kunnen betrekken bij de dienstoverdracht. We hebben vaak het idee dat er van alles overgedragen moet worden wat niet voor de oren van personen bestemd is, maar in de praktijk valt dat erg mee. Zeker voor personen die zich kunnen realiseren wat er gezegd zou kunnen worden, kan een dienstoverdracht achter gesloten deuren niet alleen afstand scheppen, maar ook achterdocht.

 

Gelijkwaardigheid

Begeleiders hebben een andere positie en beschikken over andere / meer vaardigheden dan de personen, maar dat betekent niet dat ze belangrijker zijn en dat ze privileges hebben die voor personen niet gelden (bijv. een extra kop koffie). Gelijkwaardigheid is vooral een beleving. Een verklaring van begeleiders dat ze de personen als gelijkwaardig zien, heeft geen zin. Het gaat erom dat de personen het zelf ervaren. Dat betekent dat we er alert op moeten zijn dat personen zich niet in een ondergeschikte positie kunnen ervaren. Dat zou bijvoorbeeld kunnen als ze moeten wachten op noodzakelijke hulp of aandacht of door het hanteren van (huis)regels.waar personen geen nut van ervaren. Het handhaven van dergelijke regels kan personen iedere keer weer de ervaring geven dat begeleiders ‘de baas’ zijn en zich boven hen verheven voelen.

 

Betrokkenheid is belangrijker dan prestatie

Het is altijd goed om personen – voor zover ze daartoe in staat zijn – te betrekken bij activiteiten. We moeten daarbij in de gaten houden dat we niet teveel gericht zijn op het resultaat van de activiteit. Samen doen is het belangrijkste. Als we teveel op het resultaat gericht zijn, kan het gebeuren dat de persoon gefrustreerd raakt zonder dat we het opmerken. Gevolg kan zijn dat hij boos afhaakt, of dat je druk op hem gaat uitoefenen om toch de activiteit af te maken. Als je merkt dat de persoon de interesse in de activiteit verliest, is het beter om eerst even weer intensiever contact te maken of om wat meer hulp te bieden om te kijken of hij daardoor even later de draad weer kan oppakken.

 

Ook is het belangrijk dat je zoveel mogelijk probeert echt samen bezig te zijn en regelmatig even persoonlijk contact te maken. Anders kan het zijn dat je wel samen bezig bent, maar dat er nauwelijks of geen onderlinge verbinding is.

 

Zie de ander als geheel

Soms springen bepaalde kenmerken van een persoon zo in het oog dat deze kenmerken beeldbepalend worden. Zeker als er sprake is van ‘probleemgedrag’ of als de persoon specifieke ziektes of beperkingen heeft die veel aandacht behoeven. Realiseer je dat de persoon meer is dan dat. Hij is een volledig mens met ‘lichaam , ziel en geest’, maar ook met een geschiedenis en een netwerk met contacten.

 

Bij de begeleiding gaat het erom naar alle vijf aspecten (lichaam, geest, ziel, geschiedenis, netwerk) te kijken en deze met elkaar te verbinden. We krijgen dan een totaal- beeld over de persoon en kunnen we hem ondersteunen in zijn hele mens-zijn.

 

Er wordt in de begeleiding terecht vanuit gegaan dat we toekomstgericht moeten werken en ons niet moeten laten beperken door moeilijkheden uit het verleden. Op zich is dat een goede en hoopvolle strategie. Als het er echter toe leidt dat het verleden van de persoon helemaal buiten beeld blijft, wordt hij tekort gedaan. De persoon is niet vandaag begonnen met zijn leven, maar hij heeft al een periode achter de rug met ervaringen die hem gevormd hebben  Het is belangrijk dat begeleiders een beeld over de levensloop en levenservaringen van de persoon hebben, zonder daar op een stigmatiserende wijze mee om te gaan.

 

Stimuleer de (liefdevolle) identiteit van de persoon

Stimuleer de persoon zoveel mogelijk zich van zijn zorgzame en vriendelijke kant te laten zien. Dat is niet alleen voor jezelf prettig en voor de medepersonen, maar het  is essentieel om de persoon een zelfbeeld te helpen ontwikkelen dat op deze positieve kwaliteiten gebaseerd is. Hiermee kan er werkelijke wederkerigheid ontstaan.  Bovendien leg je hiermee een belangrijk fundament in zijn sociale ontwikkeling.

 

Streef altijd het geluk van de persoon na

Tot slot een simpel advies. Stel je bij alles wat je vóór of met een persoon doet  de eenvoudige vraag: wordt hij hier gelukkig van, of kan ik ermee voorkomen dat hij ongelukkig wordt? Uiteindelijk is het ons daarom te doen.

Natuurlijk is de vraag niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Geluk is een gevoel en als de persoon het zelf niet duidelijk kan aangeven, moet jij het proberen in te voelen. Ook moet je soms een afweging maken tussen geluk op korte termijn en geluk op lange termijn., Soms denk je iets met een persoon te moeten doen waar hij nu niet blij van wordt, maar waardoor  hij in de toekomst hopelijk wel geluk kan ervaren. Probeer hierbij niet alleen te kijken naar het onderwerp op zich, maar ook naar het mogelijke effect op jullie relatie als de persoon nu voor een bepaalde periode iets moet laten meemaken wat hij niet leuk vindt zonder dat hij zelf kan weten dat hij er op termijn voordeel aan heeft.

Contactformulier

contact

Aanmelden @bulletin

 

Aanmelden cursus